Ingeval een beroepsziekte waarvoor de getroffene op grond van de wetgeving van een lidstaat prestaties ontvangen heeft of ontvangt, verergert, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
a) indien de betrokkene niet, sedert hij prestaties ontvangt, onder de wetgeving van een andere lidstaat werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht die de betreffende beroepsziekte kunnen veroorzaken of verergeren, dient het bevoegde orgaan van de eerste lidstaat de kosten van de prestaties voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de verergering;
b) indien de betrokkene wel, sedert hij prestaties ontvangt, onder de wetgeving van een andere lidstaat dergelijke werkzaamheden heeft verricht, dient het bevoegde orgaan van de eerste lidstaat de kosten van de prestaties voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, waarbij het geen rekening houdt met de verergering. Het bevoegde orgaan van de tweede lidstaat kent de betrokkene een aanvulling toe, ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de prestaties die na de verergering verschuldigd zijn en het bedrag van de prestaties die vóór de verergering op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zouden zijn geweest, indien de betreffende beroepsziekte zich onder de wetgeving van deze lidstaat had voorgedaan;
c) de wettelijke voorschriften van een lidstaat inzake vermindering, schorsing of intrekking mogen niet worden toegepast ten aanzien van personen die prestaties ontvangen welke overeenkomstig onderdeel b) door de organen van twee lidstaten worden verstrekt.